De Voleinding, kunstwerk van Joan Bruggink aan de Drentse hoofdvaart

Het kanaal (Drents: kanaol) is tussen 1767 en 1780 aangelegd als verbetering van de Smildervaart (Drents: Smilliger vaort). De Smildervaart werd als grifte (vaart) gegraven voor de vervening van de Dieverder en Leggeler Smildervenen in 1612 (tweede opleving na eerste pogingen door kloosters), in opdracht van een aantal Hollandse investeerders waaronder Berent Everts Keteltas en Adriaan en Michiel Pauw op basis van een contract met de Dieverse schulte Berend Ketel. Voor de vervening werden verschillende compagnieën opgericht, waaronder ook een Friese (na een conflict tussen de Hollanders en Ketel). In 1633 werd Adriaan beleend met de Smildervenen, die hiervoor tot een heerlijkheid waren samengevoegd. In hetzelfde jaar vond een inspectie plaats van de vaart onder leiding van waterstaatkundige Adriaan Leeghwater (of zijn jongere broer Jan?) en landmeter Pieter Vinckboons, die een aantal verbeteringen aan het diep voorstelden. Deze werden echter pas rond 1650 doorgevoerd. De Smildervaart bleef echter een klein kanaaltje dat alleen geschikt was voor kleine turfschepen.

Met het verdwijnen van de interesse van de Hollandse kooplieden (interne conflicten en sterfgevallen) raakte het kanaal in verval. In 1678 werd een nieuwe poging tot vervening ondernomen onder leiding van de Amsterdammer Cornelis Varlet, maar na zijn dood in 1721 verkocht zijn dochter Sara hun octrooi uiteindelijk in 1751 aan de Friese Opsterlandse Veencompagnie (in de persoon van grietman Daniel de Blocq Lycklama à Nijeholt). Deze maakte een begin met het doortrekken van de Smildervaart naar de Haler, Witter en Hijker Smildervenen en met het graven van een verbindingsvaart met de Opsterlandse Compagnonsvaart. Rond 1750 werd het kanaal verlengd tussen het Meppelerdiep en Dieverbrug.

Op 23 april 1767 droegen de Friezen de vaart over aan het Landschap Drenthe. Het Landschap gaf hetzelfde jaar opdracht tot het ontsluiten van de venen in Witten en Halen door het doortrekken van de Smildervaart tot aan Assen, waarmee de Drentsche Hoofdvaart een feit zou worden. In 1771 werd het eerste turf vervoerd naar Meppel. Tussen 1772 en 1774 werd de vaart doorgetrokken naar Kloosterveen, in 1774 werd het eerste deel van de Asserwijk en De Vaart in het verlengde ervan. In 1780 werd het laatste stuk voltooid, tussen de Grietmanswijk en de ‘haven’ De Kolk (in 1809 waren er plannen om er een haven van te maken, maar het is er niet van gekomen) in Assen. Van de andere plannen die de Friezen maakten, werden sommige pas in de tweede helft van de 19e eeuw uitgevoerd.

Op 7 oktober 1780 hadden de inwoners van Assen het genoegen om het ‘Nieuwe Kanaal ten einde te zien brengen.

Bron tekst: Wikipedia

van Liersbrug in Bovensmilde onder de rook van Assen